Over de keuring NEN-EN 1004

De keuring NEN-EN 1004 is een visuele inspectie van rolsteigers (onderdelen) volgens de norm NEN-EN 1004

Het gebruik van rolsteigers wordt in de bouw, vooral bij montage-installatie- en onderhoudswerkzaamheden op grote schaal toegepast. Door de lage gebruiksdrempel en de lichte constructie treden er echter al snel gevaarlijke situaties op. De belangrijkste risico’s bij het gebruik van rolsteigers zijn: valgevaar, omvallen van de rolsteiger en het onjuist opbouwen en gebruik van de steiger. Deze risico’s kunnen worden beperkt als het materiaal in goede staat is en de opbouwers en gebruikers voldoende geïnstrueerd zijn over het veilig gebruik van de rolsteiger.

Door het laten keuren van uw rolsteiger onderdelen kunt u aantonen dat u “veilige” arbeidsmiddelen beschikbaar stelt aan uw werknemers. Keuringen en inspecties van rolsteiger onderdelen worden door HoMSS Keurmeesters uitgevoerd volgens de norm NEN-EN 1004.

Keuring NEN-EN 1004 rolsteiger onderdelen

KEURING NEN-EN 1004 ROLSTEIGER ONDERDELEN

De keuring NEN-EN 1004 van rolsteiger onderdelen omvat een visuele inspectie. Aan de hand van een checklist worden de onderdelen gecontroleerd.
Let op!!
De keuring van de rolsteiger onderdelen zegt niets over de juiste opbouw hiervan. Houd u altijd aan het opbouwschema van de fabrikant.

  • Inspectiepunten rolsteiger onderdelen
    Aan de hand van een checklist worden de onderdelen op de algemene inspectiepunten gecontroleerd
  • Onderdelen rolsteigers
    Beschrijving van de algemene inspectiepunten per onderdeel
  • Administratie en certificaten
    Wanneer de inspectie is verricht ontvangt u een sluitende aantoonbare administratie en certificaten voor al uw gekeurde arbeidsmiddelen

Inspectiepunten rolsteiger onderdelen

 

Functioneren algemeen

Alle onderdelen dienen gecontroleerd te worden op de juiste wijze van functioneren, vooral op de pasbaarheid van de onderdelen. Bewegende delen dienen gangbaar te zijn. Bevestiging van de onderdelen moeten doeltreffend en eenvoudig zichtbaar zijn aangebracht. Zij dienen eenvoudig te zijn bevestigd en te worden beveiligd tegen ongewild losraken.

De mate van vervuiling

De te inspecteren rolsteiger dient vrij te zijn van alle overmatig vuil. Onderdelen die niet regelmatig onderhouden worden kunnen snel vervuilen, en daarmee het directe zicht op gebreken en kwaliteit ontnemen.

Inspectiepunten frames

  • Controle van de frames op aanwezigheid van gaten en deuken. Originele gaten zoals tijdens de productie aangebracht, zijn uiteraard geen probleem;
  • Controle van de frames op haaksheid. Controle d.m.v. een winkelhaak, of door het meten van de diagonalen;
  • Controle van alle afzonderlijke lasverbindingen;
  • Controle op speling in het geval van ongelaste frames. De sporten dienen spelingvrij zijn aangebracht;
  • Controle van de pen- en sokverbindingen op verbuigingen;
  • Controle van de passing van de frames;
  • Controle van de passing van de wielen in de frames;
  • Controle van de functionaliteit van de scharnierende onderdelen. Deze dienen gangbaar te zijn;
  • Controle van de sportafstand van de frames. Als deze niet is voorzien van een antislip laag of als de sportafstand meer dan 30 cm bedraagt dan dient een aanvullende ladder als opgang te worden toegepast.

Inspectiepunten zwenkwielen

  • Controle of de rem voldoende grip op het wiel uitoefent. Het wiel mag niet kunnen doordraaien;
  • De spindel dient recht te zijn, de scheefdraad dient goed gangbaar en niet overmatig beschadigd te zijn. Een kleine plaatselijke beschadiging is aanvaardbaar, mits de spindel draaibaar blijft.
  • Controle van de stalen spindels op corrosie. Soms kan simpelweg het gangbaar maken helpen om dit probleem op te lossen;
  • Controle van alle schroef- en bout verbindingen op aanwezigheid van de bevestigingsmiddelen en op speling;
  • Controle of het loopvlak van het wiel versleten is. Een profiel eis is niet gesteld, maar er mogen geen happen uit het oppervlak zijn uitgebroken.

Inspectiepunten leuningen, diagonalen, liggers, tralieliggers en schoren

  • Controle op verbuigingen. Wanneer een buis overmatig gebogen is, dan is deze zondermeer afgekeurd. Het opnieuw richten van buizen is niet
    toegestaan;
  • Klauwen mogen niet verbogen, gestuikt of beschadigd zijn en dienen vast in de buis te zitten. De openingen van de klauwen dienen recht tegen over elkaar te zitten;
  • Een klauw mag niet gescheurd zijn en moet goed gangbaar zijn. Indien van toepassing moeten ook alle bouten en moeren aanwezig en goed gangbaar zijn;
  • Het klauwmechanisme moet aanwezig zijn en zonder veel kracht te bedienen zijn. De klauw moet soepel over het te bevestigen deel passen. Controle door alle mechanismen te bedienen;
  • Bij het gebruik van schoorklauwen met borgnokjes dient men te controleren of deze nog aanwezig zijn en goed functioneren.

Inspectiepunten werkvloeren

  • Controle van de lasverbindingen deze dienen vrij van scheuren te zijn;
  • Controle op scheurvorming in klauwen en haken. Klauwen dienen vast bevestigd te zijn, mogen niet verbogen zijn, dienen goed gangbaar te zijn en zonder speling te zijn aangebracht;
  • Controle van de werkvloeren op de aanwezigheid van een uitwaaibeveiliging;
  • Gaten in werkvloeren zijn toegestaan mits ze niet groter zijn dan 25 mm. Controle van de onderkant van de werkvloer op inscheuringen;
  • In het houtdek van een werkvloer mogen geen inslijpingen groter dan 5 mm zijn aangebracht. Ook dient de verlijming/laminering van de houtlagen intact te zijn;
  • Controle van de antislip laag van de werkvloer. Deze dient voldoende aanwezig zijn en mag niet overmatig vervuild zijn door bijvoorbeeld verf, spac, etc; ;
  • Controle van de scharnieren en de grendel van het luik. Deze dienen intact en goed gangbaar te zijn. Zelfsluitende luiken hebben de voorkeur;
  • Lassen aan haken van een werkvloer is niet toegestaan.

Inspectiepunten randbeveiliging

  • Controle van de randbeveiligingen op breuken, rechtheid, scheluw en scheuren;
  • Controle op de aanwezigheid van het beslag. Bij kunststof houders moet tevens de klemkracht gecontroleerd worden;
  • Controle van de hoogte van de randbeveiliging. Een randbeveiliging moet minimaal 150mm hoog zijn.

Inspectiepunten uitzetpoten

  • Controle of stabilisatoren recht, onbeschadigd en vrij van vuil en andere onregelmatigheden zijn;
  • Controle van de lassen op aanwezigheid van scheuren;
  • Controle van de werking van de scharnieren. Deze moeten soepel functioneren;
  • Controle van bouten en vleugelmoeren op gangbaarheid;
  • Controle van de koppelingen voor bevestiging aan de rolsteiger op functionaliteit, passing en beschadigingen;
  • Controle van de passing van de binnenbuis in de stabilisator. Deze dient soepel te functioneren;
  • Controle van de rubber doppen, blokken of sloffen op aanwezigheid en bevestiging. Deze mogen geen overmatige slijtage vertonen. Profieladvies is minimaal 1 mm.

Inspectie onderdelen rolsteiger

Frames

De sporten van frames dienen recht en onbeschadigd te zijn. In de frames mogen geen andere gaten zitten dan de gaten welke door de fabrikant zijn aangebracht. Controle van de frames op de aanwezigheid van deuken, haaksheid, scheluw en andere zaken welke van negatieve invloed zijn op de sterkte eigenschappen van de frames.

Zwenkwielen

Zwenkwielen moeten zijn voorzien van een deugdelijk werkende reminrichting. Het remmechanisme moet zo ontworpen zijn dat de remwerking alleen als een bewuste handeling kan worden opgeheven. Draaien van de geremde wielen mag niet mogelijk zijn. Het remmechanisme moet de draaiing van het wiel effectief verhinderen. De rem dient een horizontale kracht van 300 N (ca. 30 kg) kunnen doorstaan.

Leuningen, diagonalen, liggers, tralieliggers

Leuningen, diagonalen, liggers, tralieliggers en schoren dienen recht en onbeschadigd te zijn. Scherpe deuken of gaten zijn niet toegestaan. De buizen moeten glad en zo veel mogelijk vrij van vuil en ander onrechtmatigheden zijn. Gescheurd laswerk is een afkeuringspunt.

Werkvloeren

Een werkvloer dient recht te zijn in verband met de draagkracht. Het opnieuw richten van beschadigde werkvloeren is verboden. Werkvloeren dienen haaks en vrij van vuil en andere onregelmatigheden te zijn. Profielen van werkvoeren kunnen zijn uitgevoerd als buizen of als kokerprofielen. Deze profielen mogen geen scherpen deuken en/of scheuren bevatten.

Randbeveiliging

Het doel van de rand beveiliging, ook wel schoprand of schopplank genoemd is het voorkomen van valgevaar van objecten.

Uitzetpoten

De uitzetpoten, ook wel zijsteunen en stabilisatoren genoemd stabiliseren de rolsteiger om omvallen van de rolsteiger te voorkomen.

Online administratie en certificaten

Wanneer de visuele inspecties van de rolsteiger onderdelen is uitgevoerd, ontvangt u een sluitende aantoonbare administratie en testcertificaten voor al uw gekeurde arbeidsmiddelen. Deze administratie heeft de volgende inhoud:

  • Overzicht lijsten van uw gekeurde arbeidsmiddelen
  • Test certificaten / inspectie rapporten visuele controles voor elk arbeidsmiddel
  • Keurmeester certificaten HoMSS Keurmeesters (bevoegdheid tot keuren)

De administratie van de inspecties leveren wij standaard in pdf documenten digitaal per e-mail. Ook maakt HoMSS Keurmeesters maakt gebruik van de online applicatie Gereedschapbeheer voor de administratie /  keuringsresultaten van haar klanten.

Als klant kunt u inloggen op uw eigen web omgeving en heeft u de mogelijkheid alle documenten van uw gekeurde arbeidsmiddelen in te zien, te downloaden en te printen.

NORMERINGEN EN ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN WETGEVING

  • De normering van rolsteigers
    Omschrijving van de normen voor rolsteigers opgebouwd uit geprefabriceerde onderdelen
  • Algemene eisen rolsteigers
    Omschrijving van de algemene eisen van rolsteigers opgebouwd uit geprefabriceerde onderdelen
  • Aandachtspunten voor het gebruik van rolsteigers
    Opsomming van aandachtspunten voor het gebruik van rolsteigers
  • Wat de ARBO Wet zegt over keuren en arbeidsmiddelen
    Enkele uitgelichte onderwerpen uit de arbeidsomstandighedenwetgeving met betrekking tot het keuren van arbeidsmiddelen en werken op hoogte.

Normering van rolsteigers

NEN-EN 1004

Voor de constructie en uitvoering van rolsteigers geldt de norm NEN-EN 1004 rolsteigers opgebouwd uit geprefabriceerde onderdelen. In deze norm worden de materialen, afmetingen, belastingen, veiligheid en prestatie-eisen van rolsteigers omschreven.

NEN-EN 1298

Iedere rolsteiger dient te zijn voorzien van een handleiding voor het gebruik in de Nederlandse taal die voldoet aan NEN-EN 1298. Het samenstellen van de gebruikershandleiding is de verantwoordelijkheid van de leverancier. Belangrijke aspecten in de gebruikershandleiding zijn:

  • algemene informatie, onder andere over de maximale opbouw
    hoogte en toelaatbare belasting;
  • mogelijke configuraties;
  • wijze van opbouwen en afbreken met daarbij de benodigde
    hulpmiddelen en het aantal personen dat hierbij nodig is;
  • gebruik;
  • inspectie, beheer en onderhoud.

De gebruikershandleiding hoort op de werkplek beschikbaar te zijn. Bovendien wordt meestal een beknopte opbouw instructie in de vorm van een sticker op de verticale frames aangebracht.

Algemene eisen rolsteigers

Constructie en uitvoering

Voor de constructie en uitvoering van rolsteigers opgebouwd uit geprefabriceerde onderdelen geldt de norm NEN-EN 1004. De norm is gebaseerd op standaard werkvloer hoogten van 2,50 m tot maximaal 8 m buiten en van 2,50 m tot 12 m binnen. De meeste fabrikanten hanteren deze maten in hun handleiding voor opbouw en gebruik.

  • Met hoogte wordt bedoeld: van ondergrond tot bovenste werkvloer.
  • Met binnen wordt bedoeld: niet aan wind blootgesteld.

Grotere hoogten zijn slechts toegestaan met instemming van de leverancier en na opvolging van zijn aanwijzingen. De verticale opbouwframes vormen samen met de liggers, diagonalen en werkvloeren een sterk en stijf geheel. Om schranken en torderen tegen te gaan moeten de diagonalen en liggers zo veel mogelijk aan de buitenzijde worden geplaatst.

Werkvloeren

  • Werkvloeren zijn ingericht voor het uitvoeren van lichte werkzaamheden tot een vloerbelasting van maximaal 150 of 200 kg/m2 (resp.klasse 1 en 2) en zijn minimaal 0,60 m breed;
  • Om uitglijden te voorkomen zijn ze stroef uitgevoerd;
  • De vloerelementen worden tegen verschuiven en opwaaien geborgd;
  • Openingen in vloeren mogen maximaal 25 mm groot zijn;
  • Bij meerdere vloeren boven elkaar is de gangbare maat tussen de vloeren 1,90 m of meer;
  • Als de werkvloeren bereikbaar zijn via de binnenzijde van de opbouwframes, bedraagt de maximale vloerafstand 4,20 m; de afstand tussen de onderste vloer en de grond is maximaal 4,60 m. Deze vloeren zijn uitgerust met een vloerluik;
  • In plaats van geheel gesloten werkvloeren, kun je voor het beklimmen van een rolsteiger ook halve werkvloeren als klimvloeren gebruiken. Deze zijn dan half-om-half maximaal 2.10 m verspringend aangebracht. Via deze klimvloeren bereik je de geheel gesloten werkvloer;
  • Houd doorklim luiken in werkvloeren zo klein mogelijk, met een minimum van 0,40 x 0,60 m;
  • De luiken moeten zelfsluitend zijn uitgevoerd en voorzien van een borging om ongewild open waaien te voorkomen.

Leuningwerk

Werkvloeren zijn rondom voorzien van leuningwerk Dit bestaat uit een bovenleuning, een tussenleuning en een kantplank.
De vereiste maten zijn:

  • Bovenleuning op minimaal 1 m boven het Werk -/ loopniveau;
  • Aansluitend op de werk- of loopvloer een kantplank van tenminste 15 cm hoog;
  • Een tussenleuning op zodanige hoogte dat de openingen in het leuningwerk kleiner zijn dan 47 cm;
  • Bij halve (werk)vloeren is alleen leuningwerk aan de buitenzijde verplicht.

Stabiliteitsvoorzieningen

Stabiliteitsvoorzieningen zijn noodzakelijk als de verhouding tussen de basisbreedte van opbouwframe en werkvloerhoogte kleiner is dan 1:3 bij buitengebruik en 1:4 bij binnengebruik.

Stabilisatoren of basisverbreders worden voor dat doel standaard bijgeleverd. Beide middelen vergroten de effectieve basisafmetingen van de rolsteiger. Ze moeten gemonteerd zijn aan de hoofdconstructie en aan de onderzijde afsteunen op de grond.

Als alternatief kan er ballast worden gebruikt. Dit bestaat uit stevig materiaal (bijv. staal of beton) dat aan de constructie van de rolsteiger wordt geborgd.

Zwenkwielen

Zwenkwielen mogen niet los kunnen raken. Ze moeten zijn voorzien van een wielrem, die ook het verdraaien tegengaat als de zwenkwielen in de geremde stand excentrisch zijn.

Toegang werkvloeren

Werkvloeren zijn toegankelijk via de binnenzijde van de opbouwframes, of via trappen of ladders (schuin opgesteld of verticaal);
De criteria waar trappen en ladders aan moeten voldoen zijn:

  • Ze mogen met de stijlen/bomen op de grond rusten;
  • De eerste optrede mag maximaal 0,40 m zijn (indien de eerste trede een vloer is mag deze 0,60 m hoog zijn);
  • Vanaf de voorzijde van een trede of het hart van een sport moet minimaal 0,15 m vrij zijn van obstakels;
  • De buitenkant van trapsecties moeten zijn voorzien van een leuning (ongeveer evenwijdig aan de helling van de trap);
  • Bij opvolgende trapsecties is er ook aan de binnenzijde een leuning nodig (behalve wanneer de vloeren op 2 m of minder van elkaar zijn aangebracht). Ook bordessen met een lengte van 0,30 m of meer moeten zo’n leuning hebben.

Als de verticale frames gebruikt worden als klimvoorzieningen geldt:

  • De liggers moeten met anti-slip zijn uitgevoerd;
  • De hart-op-hart afstand van de liggers mag maximaal 0,30 m zijn;
  • Afmeting en vorm van de liggers maken een goede grip mogelijk (diameter buis tussen 20 en 51 mm).

Gebruikershandleiding

Iedere rolsteiger dient te zijn voorzien van een handleiding voor het gebruik in de Nederlandse taal die voldoet aan NEN-EN 1298. Het samenstellen van de gebruikershandleiding is de verantwoordelijkheid van de leverancier. Belangrijke aspecten in de gebruikershandleiding zijn:

  • Algemene informatie, onder andere ‘over maximale opbouw hoogte en toelaatbare belasting;
  • Mogelijke configuraties;
  • Wijze van opbouwen en afbreken met daarbij de benodigde hulpmiddelen en het aantal personen dat hierbij nodig is;
  • Gebruik;
  • Inspectie, beheer en onderhoud.

De gebruikershandleiding hoort op de werkplek beschikbaar te zijn. Bovendien wordt meestal een beknopte opbouw instructie in de vorm van een sticker op de verticale frames aangebracht.

Aandachtspunten rolsteigers

De opstel locatie van een rolsteiger moet onder meer aan de onderstaande criteria voldoen:

  • De ondergrond moet vlak zijn en voldoende draagkrachtig;
  • Bij geroerde grond of in de nabijheid van ontgravingen moet het dragend oppervlak van de wielen en stabilisatoren worden vergroot. Dit kan bijvoorbeeld met rijplaten of in stalen U-profielen;
  • Bij opstelling op hellende vlakken moet de rolsteiger met behulp van de spindels horizontaal worden gesteld;
  • Naar buiten draaiende ramen en automatisch werkende zonwering kunnen een reëel gevaar vormen;
  • Bij werkzaamheden onder of in de nabijheid van bovengrondse sterkstroomleidingen of bovenleidingen van sporen, moet vooraf met de netbeheerder overleg worden gevoerd over de aan te houden veiligheidsafstanden;
  • Bij aanrijdgevaar moeten er verkeersmaatregelen worden getroffen, bijvoorbeeld door plaatsing van hekken of kegels, zo nodig moet de rijbaan worden afgezet;
  • Bij windkracht 6 of meer moet er aanvullend worden verankerd en geschoord, met speciale aandacht voor windgevoelige plekken zoals de hoeken van gebouwen of gebouwen en met open gevels. Het kan betekenen dat de werkzaamheden al bij een lagere windsnelheid stopgezet moeten worden;
  • Rolsteigers moeten buiten werktijd zodanig worden achtergelaten dat ze niet door onbevoegden betreden kunnen worden. Zorg daarom dat ze voldoende afgeschermd zijn, bijvoorbeeld met schotten of bouwhekken.
  • Een rolsteiger is in beginsel niet bedoeld om te worden toegepast als trappentoren voor de toegang tot andere constructies. Deze oplossing is alleen toegestaan als er wordt gezorgd voor voldoende verankering, borging en de opening tussen de gebouwen en de rolsteiger afdoende wordt afgedicht;
  • Werkvloeren mogen niet op andere wijze worden betreden of verlaten dan langs de eigen ladders, trappen of opbouwframes;
  • Hijswerktuigen mogen niet aan rolsteigers worden vastgemaakt of vanaf de rolsteigers worden gebruikt, tenzij dit in de gebruikershandleiding is aangegeven (dit geldt ook voor het gebruik van zeilen of steigerdoek);
  • Bij het verrijden mogen zich geen personen op de werkvloer bevinden;
  • Het gebruik van bankjes, trapjes en dergelijke voor het verhogen van de werkvloer is niet toegestaan.

Deskundigheid opbouwer

Een rolsteiger mag worden opgebouwd door personen die op de hoogte zijn van de montage-instructie van het betreffende rolsteiger systeem, De gebruikershandleiding moet op de werkplek aanwezig zijn.

Keuring en inspectie

De onderdelen van een rolsteiger moeten periodiek door een deskundig persoon op hun goede staat en volledigheid worden geïnspecteerd. Veelal wordt hier een termijn van een jaar aangehouden.

Voordat een rolsteiger in gebruik wordt genomen moet er een opstellingscontrole (aan de hand van een controlelijst) worden uitgevoerd. Dit kan door de gebruiker worden gedaan, na de nodige instructie.

Kamersteigers

Kamersteigers vallen niet onder de eisen van NEN-EN 1004. Ze hebben een geringe werkvloerhoogte (kleiner dan 2,50 m). Toch gebeuren er relatief veel ongevallen mee. Met name zwikken door de wijze van op- en afstappen en omvallen door instabiliteit tijdens verplaatsing vanaf de steiger. Voor veilig gebruik gelden de volgende aandachtspunten:

  • Gebruik van deugdelijk leuningwerk;
  • Kamersteiger voorzien van wielen met een grote diameter, zonodig met spindels;
  • Zorgen voor een goede toegang tot de werkvloeren;
  • Consequent gebruik van wielremmen;
  • Het werkplatform verlaten voor het verplaatsen.

Enkele uitgelichte artikelen uit de ARBO Wet.

Meer informatie kunt u vinden in het Arbeidsomstandighedenbesluit op de site wetten.nl.

 

Artikel 7.4a. Keuringen

1.Een arbeidsmiddel waarvan de veiligheid afhangt van de wijze van installatie wordt na de installatie en voordat het voor de eerste maal in gebruik wordt genomen gekeurd op de juiste wijze van installatie en goed en veilig functioneren.
2.Een arbeidsmiddel als bedoeld in het eerste lid, wordt voorts na elke montage op een nieuwe locatie of een nieuwe plek gekeurd op de juiste wijze van installatie en goed en veilig functioneren.
3.Een arbeidsmiddel dat onderhevig is aan invloeden die leiden tot verslechteringen welke aanleiding kunnen geven tot het ontstaan van gevaarlijke situaties wordt, zo dikwijls dit ter waarborging van de goede staat noodzakelijk is, gekeurd, waarbij het zo nodig wordt beproefd.
4.Een arbeidsmiddel als bedoeld in het derde lid wordt voorts gekeurd, waarbij het zo nodig wordt beproefd, telkens wanneer zich uitzonderlijke gebeurtenissen hebben voorgedaan die schadelijke gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid van het arbeidsmiddel. Als uitzonderlijke gebeurtenissen worden in ieder geval aangemerkt: natuurverschijnselen, veranderingen aan het arbeidsmiddel, ongevallen met het arbeidsmiddel en langdurige buitengebruikstelling van het arbeidsmiddel.
5.Keuringen worden uitgevoerd door een deskundige natuurlijke persoon, rechtspersoon of instelling.
6.Schriftelijke bewijsstukken van de uitgevoerde keuringen zijn op de arbeidsplaats aanwezig en worden desgevraagd getoond aan de
toezichthouder.
7.Dit artikel is niet van toepassing op attractie- en speeltoestellen waarop het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen van toepassing is.
8.Het eerste tot en met het vijfde lid zijn niet van toepassing op steigers waarop artikel 7.34 van toepassing is.
9.Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op:
a. hijs- en hefwerktuigen en hijs- en hefgereedschappen aan boord van schepen waarop artikel 7.29 van toepassing is;
b. liften waarop het Warenwetbesluit liften van toepassing is.
10.[Dit lid is nog niet in werking getreden.]11.Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op drukapparatuur waarop artikel 12b van het Warenwetbesluit drukapparatuur van toepassing is.
12.Het derde lid is niet van toepassing op:

  • a. hijs- en hefgereedschap waarop artikel 7.20 van toepassing is;
  • b. containers waarop het Warenwetbesluit containers van toepassing is;
  • c. hijskranen waarop de artikelen 6d tot en met 6f van het Warenwetbesluit machines van toepassing zijn;
  • d. transportsteigers waarop het Warenwetbesluit liften van toepassing is;
  • e. drukapparatuur waarop artikel 12c van het Warenwetbesluit drukapparatuur van toepassing is.

13.Het vierde lid is ten aanzien van wijzigingen of reparaties niet van toepassing op drukapparatuur waarop artikel 12c van het Warenwetbesluit drukapparatuur van toepassing is.
4.Het eerste en derde lid zijn niet van toepassing op bouwliften voor personenvervoer waarop het Warenwetbesluit liften van toepassing is.

Artikel 7.4. Deugdelijkheid arbeidsmiddelen en ongewilde gebeurtenissen

1.Een arbeidsmiddel bestaat uit deugdelijk materiaal.
2.Een arbeidsmiddel is van een deugdelijke constructie.
3.Een arbeidsmiddel is zodanig geplaatst, bevestigd of  ingericht en wordt zodanig gebruikt dat het gevaar dat zich een ongewilde  gebeurtenis voordoet zoals verschuiven, omvallen, kantelen, getroffen worden  door het arbeidsmiddel of onderdelen daarvan, oververhitting, brand,  ontploffen, blikseminslag en directe of indirecte aanraking met elektriciteit  zoveel mogelijk is voorkomen.
4. Artikel 3.17 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7.23. Algemeen

1.Indien tijdelijke werkzaamheden op hoogte niet veilig en onder passende ergonomische omstandigheden op een daartoe geschikte werkvloer kunnen worden uitgevoerd, worden de meest geschikte arbeidsmiddelen gekozen om veilige arbeidsomstandigheden te waarborgen en te handhaven. Om dit te bereiken:
a. krijgen collectieve veiligheidsmaatregelen voorrang boven persoonlijke veiligheidsmaatregelen;
b. zijn de afmetingen van de arbeidsmiddelen:

  • 1°. afgestemd op de aard van de te verrichten werkzaamheden;
  • 2°. afgestemd op de voorzienbare belastingen, en
  • 3°. zodanig dat zonder gevaar doorgang mogelijk is;

c. worden de meest geschikte toegangsmiddelen voor de tijdelijke arbeidsplaats op hoogte gekozen afhankelijk van het verkeer, de te overbruggen hoogte en de gebruiksduur;
d. biedt het gekozen toegangsmiddel de mogelijkheid van ontruiming bij dreigend gevaar;
e. levert het overstappen van een toegangsmiddel op platformen, vloeren of loopbruggen en omgekeerd geen extra valrisico’s op.
2.Met inachtneming van het eerste lid wordt het gebruik van ladders en trappen als arbeidsplaatsen op hoogte beperkt tot omstandigheden waarin het gebruik van andere, veiliger arbeidsmiddelen niet gerechtvaardigd is in verband met het geringe risico, en

  • a. vanwege de korte gebruiksduur, of
  • b. de bestaande kenmerken van de locaties die de werkgever niet kan veranderen.

3.Toegangs- en positioneringstechnieken met lijnen worden alleen gebruikt onder omstandigheden waarin uit de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, blijkt dat het werk veilig kan worden uitgevoerd en waarin het gebruik van andere, veiliger arbeidsmiddelen redelijkerwijs niet mogelijk is.
4.In het geval, bedoeld in het derde lid, wordt, rekening houdend met de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, en met de duur van de werkzaamheden en met de ergonomische vereisten, voorzien in een zitje met geschikte toebehoren.
5.Afhankelijk van het te gebruiken arbeidsmiddel worden ter minimalisering van de aan dit arbeidsmiddel verbonden risico’s voor de werknemers, de nodige maatregelen genomen. Zo nodig worden valbeveiligingen aangebracht.
6.De valbeveiligingen zijn van een zodanige configuratie en sterkte dat vallen van hoogte wordt voorkomen of dat een eventuele val wordt gestopt, zodanig dat letsel bij de werknemers zoveel mogelijk wordt voorkomen.
7.De collectieve valbeveiligingen worden alleen onderbroken daar waar zich een toegang tot een ladder of trap bevindt.
8.Wanneer de uitvoering van werkzaamheden vereist dat een collectieve valbeveiliging tijdelijk wordt verwijderd, wordt gezorgd voor doeltreffende, vervangende veiligheidsvoorzieningen.
9.De werkzaamheden, bedoeld in het achtste lid, worden niet uitgevoerd zolang deze vervangende voorzieningen niet zijn getroffen.
10.Na de definitieve of tijdelijke beëindiging van de werkzaamheden, bedoeld in het achtste lid, worden de collectieve valbeveiligingen weer aangebracht.
11.Tijdelijke werkzaamheden op hoogte worden slechts uitgevoerd wanneer de weersomstandigheden de veiligheid en gezondheid van de werknemers niet in gevaar brengen.

Artikel 3.16. Voorkomen valgevaar

1.Bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat is zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht of is het gevaar tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen.
2.Er is in elk geval sprake van valgevaar bij aanwezigheid van risico verhogende omstandigheden, openingen in vloeren, of als het gevaar bestaat om 2,5 meter of meer te vallen.
3.Het eerste lid is niet van toepassing op arbeid onder omstandigheden waarin het gebruik van ladders en trappen is toegestaan als bedoeld in artikel 7.23, tweede lid.
4.Indien de in het eerste lid genoemde voorzieningen niet of slechts ten dele kunnen worden aangebracht of indien het aanbrengen of wegnemen daarvan grotere gevaren meebrengt dan de arbeid ter beveiliging waarvan zij zouden moeten dienen, zijn ter voorkoming van het gevaar voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze aangebracht of worden doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte gebruikt dan wel worden andere technische middelen toegepast, die ten minste een zelfde mate van beveiliging van de in het eerste lid bedoelde arbeid geven. Daarbij hebben maatregelen gericht op collectieve bescherming de voorrang boven maatregelen gericht op individuele bescherming.

Artikel 7.34. Steigers

1.De veiligheid van de constructie van een steiger wordt regelmatig door een ter zake deskundig persoon gecontroleerd doch in ieder geval vóór de ingebruikneming en verder na iedere wijziging in de constructie van de steiger, na iedere periode waarin de steiger niet is gebruikt, na abnormale weersomstandigheden alsmede na iedere andere gebeurtenis waardoor de veiligheid van de constructie van de steiger mogelijk is aangetast.
2.Een steiger mag niet worden overbelast. Lasten worden zo gelijkmatig mogelijk over de steiger verdeeld.
3.Verrijdbare steigers zijn beveiligd tegen ongewilde verplaatsingen.

Artikel 7.23b. Specifieke bepalingen betreffende steigers

1.Wanneer voor de gekozen steiger de sterkte- en stabiliteitsberekening niet beschikbaar is of de overwogen structuurconfiguraties in de berekening niet zijn voorzien, wordt alsnog een sterkte- en stabiliteitsberekening uitgevoerd, tenzij de steiger wordt opgebouwd volgens een algemeen erkende standaardconfiguratie.
2.Afhankelijk van de complexiteit van de gekozen steiger wordt door een daartoe bevoegde persoon een montage-, demontage- en ombouwschema opgesteld. Dit schema kan de vorm hebben van een algemeen uitvoeringsschema, dat voor specifieke steigers is aangevuld met detailtekeningen.
3.De ondersteuningen van een steiger worden beveiligd tegen wegglijden, hetzij door bevestiging aan het steunvlak, hetzij door een antislipinrichting of een andere, even doeltreffende oplossing.
4.Het dragende oppervlak van de ondersteuningen heeft een voldoende capaciteit.
5.De stabiliteit van de steiger is verzekerd. Ongewilde bewegingen van rolsteigers tijdens werkzaamheden op hoogte worden door een passende voorziening voorkomen.
6.De afmetingen, de vorm en de ligging van de vloeren van een steiger worden aan de aard van de te verrichten werkzaamheden en aan de te dragen lasten aangepast en zijn zodanig dat veilig verkeer kan plaatsvinden en veilig kan worden gewerkt.
7.De vloeren van steigers zijn zodanig gemonteerd dat hun onderdelen bij normaal gebruik niet kunnen bewegen. Tussen de onderdelen van de vloeren en de verticale inrichtingen van de collectieve valbeveiligingen komen geen gevaarlijke openingen voor.
8.Indien bepaalde gedeelten van een steiger niet gebruiksklaar zijn, worden deze gedeelten met inachtneming van afdeling 2 van hoofdstuk 8 gemarkeerd met waarschuwingssignalen en behoorlijk afgebakend door materiële elementen die de toegang tot de gevarenzone beletten.
9.Steigers worden alleen opgebouwd, afgebroken of ingrijpend veranderd onder leiding van een bevoegde persoon en door werknemers die voor de beoogde werkzaamheden een toereikende en specifieke opleiding hebben ontvangen met betrekking tot de specifieke risico’s die in het bijzonder is gericht op:

  • a. het begrijpen van het montage-, demontage- en ombouwschema van de betreffende steiger;
  • b. het veilig monteren, demonteren of ombouwen van de betreffende steiger;
  • c. maatregelen ter preventie van het risico dat personen of voorwerpen vallen;
  • d. veiligheidsmaatregelen bij veranderende weersomstandigheden die afbreuk kunnen doen aan de veiligheid van de betrokken steigers;
  • e. de toelaatbare belasting;
  • f. ieder ander risico dat de montage-, demontage- of ombouwwerkzaamheden met zich mee kunnen brengen.

10.De persoon die de werkzaamheden leidt en de betrokken werknemers moeten beschikken over het montage-, demontage- en ombouwschema, bedoeld in het tweede lid, met inbegrip van eventuele daarbijbehorende instructies.