Keuring valbeveiliging middelen

De keuring valbeveiliging middelen dient jaarlijks uitgevoerd te worden. Valbeveiligingsmiddelen dienen bij voorkeur persoonlijk op maat verstrekt te worden. Materialen die gebruikt worden, dienen voorzien te zijn van een bewijs van keuring. Tevens is het altijd belangrijk om voor uzelf grondig en kritisch te kijken naar de materialen die u gaat gebruiken en of u die materialen betrouwbaar vindt.

Door het laten keuren van uw valbeveiligings middelen kunt u aantonen dat u “veilige” arbeidsmiddelen beschikbaar stelt aan uw werknemers. Keuringen en inspecties van valbeveiligings middelen worden door HoMSS Keurmeesters uitgevoerd volgens de betreffende normen per onderdeel.

Keuring valbeveiliging middelen

Keuring valbeveiliging middelen

Keuring valbeveiliging middelen

De keuring valbeveiliging middelen omvat een visuele inspectie. Aan de hand van een checklist worden de middelen gecontroleerd.
Let op!! De keuring van valbeveiliging middelen is een moment opname. Controleer altijd uw middelen voorafgaand aan het gebruik er van!!

  • Inspectiepunten valbeveiliging middelen
    Aan de hand van een checklist worden de onderdelen op de algemene inspectiepunten gecontroleerd
  • Onderdelen valbeveiliging middelen
    Beschrijving van de algemene inspectiepunten per onderdeel
  • Administratie en certificaten
    Wanneer de inspectie is verricht ontvangt u een sluitende aantoonbare administratie en certificaten voor al uw gekeurde arbeidsmiddelen

Algemene gegevens

Voor alle onderdelen worden de volgende gegevens vastgelegd:

  • Eigenaar / bedrijf
  • Inspectiedatum
  • Inspectie uitgevoerd door
  • Arbeidsmiddel nummer
  • Typenaam / Typenummer
  • Fabrikant
  • Productienummer / Serienummer
  • Productie datum
  • Datum ingebruikname
  • Levensduur volgens handleiding
  • Toegepaste norm

Inspectiepunten

Algehele indruk

  • Info komt overeen met certificaat
  • Handleiding aanwezig
  • Algehele indruk voldoende
  • Is het arbeidsmiddel schoon
  • Heeft er een val plaatsgevonden
  • Hoort het samenstel bij elkaar
  • CE – Merkteken aanwezig

Banden

  • Vrij van rafels, scheuren en gaten
  • Vrij van chemicaliën
  • Vrij van knopen
  • Stiksels intact
  • Beveiligd tegen doorschieten
  • Banden goed door buckels geweven

Metalen onderdelen

  • Vrij van roest
  • Vrij van grove beschadigingen
  • Vrij van vervormingen
  • Vrij van corrosie
  • Vrij van verkleuring
  • Vrij van slijtage

Sluitingen en andere onderdelen

  • Zijn alle sluitingen goed
  • Zijn alle verbindingen type – lock
  • Zijn alle kunststof onderdelen goed
  • Zijn alle paddingen nog goed

Lijnklemmen / meelopers

  • Functioneren blokkerinrichting
  • Bout- en klinkverbindingen in orde
  • Knoopplaten aan constructie
  • Lassen en lasnaden
  • Wielen vrij van slijtage
  • Kabelschijf of hoekstuk vrij van slijtage
  • Kabelgeleider vrij van slijtage
  • Functioneren veiligheidsinrichting
  • Ongewild loskomen voorkomen
  • Bewegende delen voldoende gesmeerd

 

 

Valpreventiesystemen

Een valpreventiesysteem voorkomt dat iemand van een hoogte valt. Het zal de bewegingsvrijheid van de gebruiker beperken, zodat deze geen plaatsen kan bereiken waar hij kan vallen of de gebruiker stabiliseren en steunen bij werkzaamheden op hoogte, zodat hij beide handen vrij kan gebruiken.

Werkpositionering

Een werkpositioneringssysteem is vereist indien een gebruiker ondersteund dient te worden om zodoende twee handen vrij te hebben om zijn werk te kunnen doen. Een positioneringssysteem is een actief systeem en wordt geactiveerd als de medewerker er in gaat hangen. Het is geen vervanging voor een valbeschermingssysteem. Indien er gevaar bestaat voor vallen vanaf een hoogte waarvoor valbeveiliging is voorgeschreven, dient een aanvullend valbeschermingssysteem te worden toegepast.

Persoonlijke afdaal- en stijgsystemen

Een persoonlijk afdaal- en stijgsysteem is vereist wanneer een gebruiker moet stijgen, dalen of op een punt boven het werk moet hangen. Het is een actief systeem en moet altijd in combinatie met een onafhankelijk valbeveiligingssysteem worden gebruikt.

Persoonlijke reddingssystemen

Een persoonlijk reddingssysteem is vereist wanneer een gebruiker uit een werkomgeving moet worden gered. Een reddingssysteem is een passief systeem dat alleen actief wordt als de gebruiker van een werklocatie moet worden verwijderd. Indien valbeveiliging ook is vereist tijdens de werkzaamheden, moet een apart of ingebouwd valbeschermingssysteem worden toegepast. Persoonlijke valbeveiligingssystemen bestaan uit minimaal vijf basis- onderdelen:

  • Een gordel
  • Een verbindingsmiddel
  • Een verankeringsmiddel
  • Een anker
  • Een reddingssysteem

Harnasgordel

Een harnasgordel is zo ontworpen, dat de krachten die bij het stoppen van een val optreden naar de billen worden geleid. Daarnaast zal het harnas ervoor  zorgen, mits deugdelijk aangehaakt en afgesteld, dat de gebruiker rechtop blijft na een val tot hij gered kan worden, zelfs als hij bewusteloos is.

Heupgordel

Een heupgordel met een enkele D-ring wordt in de regel gebruikt voor gebiedsbegrenzing, terwijl een gordel met 2 D-ringen op de heupen doorgaans voor werkpositionering wordt gebruikt. De heupgordel mag niet als valbeschermingsmiddel gebruikt worden!

Verbindingsmiddelen

Een verbindingsmiddel is een samenstelling van componenten inclusief de nodige koppelingen, bestaande uit alle onderdelen of subsystemen of beide, tussen het anker of ankerverbinding en de bevestigingen aan de harnasgordel. De meest voorkomende verbindingsmiddelen zijn lijnen met vaste en verstelbare lengte met en zonder schokdempers, valstopblokken, verticale veiligheidslijnen en lijnklemmen, railsystemen, horizontale veiligheidslijnen en werkpositioneringssystemen. Deze kunnen zowel afzonderlijk als in combinatie worden toegepast.

Verankeringsmiddelen

Het verankeringsmiddel is een onderdeel dat het valbeveiligingssysteem en/of het reddingssubsysteem aan een ankerpunt koppelt. Dit kan een permanente inrichting zijn, zoals een goedgekeurde of geclassificeerde oogbout, of een tijdelijke/verplaatsbare voorziening, zoals een haak, strop, driepoot, enz. Alle verankeringsmiddelen moeten minimaal een belasting van 22 kN per voor valbeveiliging aangehaakte gebruiker kunnen weerstaan, tenzij zij deel uitmaken van een speciaal ontworpen, gecertificeerd systeem, of ten minste 2x de maximale belasting voor toepassingen die niet op valbescherming zijn gericht. Het verankeringsmiddel moet gecombineerd kunnen worden met het beschikbare type anker en de operationele eisen van het toegepaste systeem.

Anker

Een anker is een vast onderdeel van een constructie of de grond waaraan een valbeschermings- en/of reddingssysteem wordt bevestigd. Het anker voor verticale systemen moet een minimale stootbelasting van 22 kN per gebruiker kunnen weerstaan of ten minste 2x de maximale stootbelasting die ontstaat bij een val met valbescherming of 2x de maximale belasting voor andere ankertoepassingen. Ankers voor horizontale borglijnen moeten krachten kunnen weerstaan die veel hoger zijn dan 22 kN, afhankelijk van het type, de lengte, het aantal aangekoppelde gebruikers, enz.

Reddingssysteem

In iedere situatie waar gebruik wordt gemaakt van een valbeschermingssysteem moet een afdoend reddingsplan opgesteld zijn, zodat een gebruiker na een mogelijke val kan worden gered. Dit vereist dat goed getrainde medewerkers met de juiste reddingsapparatuur aanwezig zijn en in staat zijn om iemand te redden, voordat permanent letsel optreedt.

Wanneer de visuele inspecties van de valbeveiliging middelen is uitgevoerd, ontvangt u een sluitende aantoonbare administratie en testcertificaten voor al uw gekeurde arbeidsmiddelen. Deze administratie heeft de volgende inhoud:

  • Overzicht lijsten van uw gekeurde arbeidsmiddelen
  • Test certificaten / inspectie rapporten visuele controles voor elk arbeidsmiddel
  • Keurmeester certificaten HoMSS Keurmeesters (bevoegdheid tot keuren)

De administratie van de inspecties leveren wij standaard in pdf documenten digitaal per e-mail. Ook maakt HoMSS Keurmeesters maakt gebruik van de online applicatie Gereedschapbeheer voor de administratie /  keuringsresultaten van haar klanten.

Als klant kunt u inloggen op uw eigen web omgeving en heeft u de mogelijkheid alle documenten van uw gekeurde arbeidsmiddelen in te zien, te downloaden en te printen.

NORMERINGEN EN EN ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN WETGEVING

  • De normering van valbeveiliging middelen
    Producten die worden aangemerkt als persoonlijk beschermingsmiddel (PBM) moeten voldoen aan de geharmoniseerde Europese normen (standaarden). Daarom moeten alle materialen zijn voorzien van een CE-markering op een label welke een geheel vormt met het product tezamen met de vermelding van de relevante norm van valbeveiliging.
  • De juiste valbeveiliging
    Het vinden van de juiste persoonlijke valbeveiligingsmiddelen is altijd afhankelijk van de uit te voeren werkzaamheden. De eerste vraag die moet worden gesteld voor het kiezen van materialen is: welke functie moeten de materialen vervullen?
  • Valfactoren
    Twee belangrijke factoren bepalen de uiteindelijke keuze van de werkmethode en benodigde materialen. Hoe hoger de valfactor, hoe groter de vrijgekomen krachten en de noodzaak deze te absorberen.
  • Wat de ARBO Wet zegt over keuren en arbeidsmiddelen
    Enkele uitgelichte onderwerpen uit de arbeidsomstandighedenwetgeving met betrekking tot het keuren van arbeidsmiddelen en werken op hoogte.

Normering van valbeveiliging middelen

Europese standaard NEN

Producten die worden aangemerkt als persoonlijk beschermingsmiddel (PBM) moeten voldoen aan de geharmoniseerde Europese normen (standaarden). Daarom moeten alle materialen zijn voorzien van een CE-markering op een label welke een geheel vormt met het product tezamen met de vermelding van de relevante norm van valbeveiliging (directive 89-686 van 29 december 1989). De Europese Commissie heeft een rapport opgesteld waarin staat hoe gebruikers veilig moeten werken conform de directive 2001 / 45 / EC.

De verschillende Europese standaards:

NORMERINGEN:

  • EN 341 – afdalingsmateriaal
  • EN 353-1 – meelopende valbeveiliging met starre ankerlijn
  • EN 353-2 – meelopende valbeveiliging met flexibele ankerlijn
  • EN 354 – veiligheidslijnen
  • EN 355 – schokdempers / valdempers
  • EN 358 – systemen voor werkpositionering
  • EN 360 – valstopapparaten
  • EN 361 – harnasgordels
  • EN 362 – koppelingen / veiligheidshaken
  • EN 363 – valbeveiligingssystemen
  • EN 364 – beproevingsmethoden
  • EN 365 – eisen gebruiksaanwijzingen
  • EN 795-A – permanente borgingspunten
  • EN 795-B – mobiele borgingspunten
  • EN 795-C – horizontale permanente levenslijnen
  • EN 795-D – horizontale railssystemen
  • EN 795-E – ‘dead weight’ borgingspunten
  • EN 813 – zitharnassen en toebehoren
  • EN 1496 – hijsmiddelen voor reddingsdoeleinden

De juiste valbeveiliging

Het vinden van de juiste persoonlijke valbeveiligingsmiddelen is altijd afhankelijk van de uit te voeren werkzaamheden. De eerste vraag die moet worden gesteld voor het kiezen van materialen is: welke functie moeten de materialen vervullen?
Hiervoor bestaan twee principiële functies:

  • De gebruiker beschermen door zodanig te positioneren dat deze niet kan vallen, positionering of een “fall restraint system” (retentie).
  • Beheersing van de val en de impact hiervan. Valbeveiliging of een “fall arrest system”.

Positionering

We spreken over werkpositionering wanneer valgevaar is uitgesloten door onze positie op de werkplek. (In vaktermen heet dit een fall restrain system of retentie). Hierdoor kan makkelijker, veiliger en efficiënter gewerkt worden. De onderdelen van dit systeem bestaan meestal uit een bevestigingspunt, een harnas en een vanglijn voor bevestiging. De invloed van de lengte van de vanglijn is hierbij essentieel.

Valbeveiliging

De voornaamste functie bij valbeveiliging is de impact van een val op het menselijk lichaam onder de 6 kN te limiteren. De onderdelen van dit systeem bestaan uit een bevestigingspunt, een harnas en een valstopapparaat. Een valstopapparaat is er in verschillende uitvoeringen en modellen, zoals vanglijnen met geïntegreerde valdempers, automatische valstopapparaten, blocmax met valdemper, etc. Het valbeveiligingssysteem kan worden gecombineerd met een positionerings-systeem. Deze methode wordt veelal geadviseerd en toegepast bij werkzaamheden op hoogte en waarbij men de handen vrij moet houden voor de uit te voeren werkzaamheden. In deze situatie moet de gebruiker zijn uitgerust met een instelbare positioneringslijn.

Risico-inventarisatie

Voordat de onderdelen van een valbeveiligingssysteem gekozen worden, moeten de gevaren en omstandigheden op de werkplek worden onderzocht.
Dit om vast te stellen welke mogelijkheden moeten worden geselecteerd om ook bescherming te bieden tegen eventuele op de werkplek aanwezige secundaire
risico’s. Deze secundaire risico’s kunnen o.a. zijn:

  • elektrische schokken
  • uitzonderlijke hitte of hete objecten
  • ontvlambare vloeistoffen en gassen
  • vonken
  • vlammen
  • draaiende machines
  • basische en zure chemische stoffen
  • uitzonderlijke kou en ijs
  • schurende oppervlakken en scherpe randen
  • harde wind
  • wankele oppervlakken of bewegende materialen
  • vloeistoffen en andere stoffen die kunnen overstromen
  • mogelijke langere reddings- of ophaaltijd

Onderzoek naar deze risico’s stellen u in staat de juiste opties te kiezen voor uw valbeveiligingssysteem. Een analyse van de geometrie van de werkplek en het valraam stelt u in staat de juiste uitrusting te kiezen. Deze analyse zal vaststellen hoe ver het ankerpunt zich van de werkplek bevindt, de afmeting van de werkplek, toegangseisen, maximale vrije valafstand, mogelijke slinger- of zwaaibeweging bij een val en obstructies in het valraam. Na de analyse kunt u vaststellen welk type valbeveiligingssysteem vereist is en welk type onderdelen van het subsysteem met meest praktisch en veilig in gebruik zijn.

Er zijn twee hoofdelementen die in ogenschouw genomen moeten worden bij het maken van een keuze voor de benodigde materialen:

  • De valfactor – deze geeft de verhouding aan tussen de hoogte van de val en de lengte van de lijn die beschikbaar is om de schokkracht van de val te absorberen.
  • De valvrijheid – deze geeft de (benodigde) afstand aan tussen het bevestigingspunt en de grond (of het eerste obstakel) bij een val.

Deze twee belangrijke factoren bepalen de uiteindelijke keuze van de werkmethode en benodigde materialen. Hoe hoger de valfactor, hoe groter de vrijgekomen krachten en de noodzaak deze te absorberen. De valvrijheid is variabel en altijd afhankelijk van de valfactor, de praktijksituatie, en het type valstopapparaat dat wordt gebruikt.

valfactor

Valfactor 0

De ideale situatie, het gebruik van een automatisch valstopapparaat bij valfactor 0. Omdat een automatisch valstopapparaat in bijna alle gevallen direct automatisch blokkeert bij een val, verzekert het gebruik hiervan in deze situatie (bij bevestiging op het hoogste punt boven het hoofd) de laagste valvrijheid.

Valfactor 0

Valfactor 2

Gebruik van een vanglijn van 2 meter met geïntegreerde valdemper bij valfactor 2. Dit is de situatie waarbij de benodigde valvrijheid het grootst is. Er wordt dan ook aanbevolen om deze situatie te vermijden.

Slingereffect of pendulewerking

Naast de valfactor en de valvrijheid is het noodzakelijk om in sommige situaties rekening te houden met het slingereffect of de pendulewerking. Zoals het voorbeeld laat zien, is de valvrijheid aanzienlijk, ook bij gebruikmaking van een automatisch valstopapparaat met valfactor 0, als de gebruiker zich niet juist positioneert ten opzichte van het bevestigingspunt, maar hier significant links of rechts van. De berekening van de valvrijheid dient niet alleen rekening te houden met de valfactor maar eveneens met de mogelijke afstand en bewegingsvrijheid van de gebruiker ten opzichte van het bevestigingspunt.

slingereffect

Enkele uitgelichte artikelen uit de ARBO Wet.

Meer informatie kunt u vinden in het Arbeidsomstandighedenbesluit op de site wetten.nl.

 

Artikel 7.4a. Keuringen

1.Een arbeidsmiddel waarvan de veiligheid afhangt van de wijze van installatie wordt na de installatie en voordat het voor de eerste maal in gebruik wordt genomen gekeurd op de juiste wijze van installatie en goed en veilig functioneren.
2.Een arbeidsmiddel als bedoeld in het eerste lid, wordt voorts na elke montage op een nieuwe locatie of een nieuwe plek gekeurd op de juiste wijze van installatie en goed en veilig functioneren.
3.Een arbeidsmiddel dat onderhevig is aan invloeden die leiden tot verslechteringen welke aanleiding kunnen geven tot het ontstaan van gevaarlijke situaties wordt, zo dikwijls dit ter waarborging van de goede staat noodzakelijk is, gekeurd, waarbij het zo nodig wordt beproefd.
4.Een arbeidsmiddel als bedoeld in het derde lid wordt voorts gekeurd, waarbij het zo nodig wordt beproefd, telkens wanneer zich uitzonderlijke gebeurtenissen hebben voorgedaan die schadelijke gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid van het arbeidsmiddel. Als uitzonderlijke gebeurtenissen worden in ieder geval aangemerkt: natuurverschijnselen, veranderingen aan het arbeidsmiddel, ongevallen met het arbeidsmiddel en langdurige buitengebruikstelling van het arbeidsmiddel.
5.Keuringen worden uitgevoerd door een deskundige natuurlijke persoon, rechtspersoon of instelling.
6.Schriftelijke bewijsstukken van de uitgevoerde keuringen zijn op de arbeidsplaats aanwezig en worden desgevraagd getoond aan de
toezichthouder.
7.Dit artikel is niet van toepassing op attractie- en speeltoestellen waarop het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen van toepassing is.
8.Het eerste tot en met het vijfde lid zijn niet van toepassing op steigers waarop artikel 7.34 van toepassing is.
9.Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op:
a. hijs- en hefwerktuigen en hijs- en hefgereedschappen aan boord van schepen waarop artikel 7.29 van toepassing is;
b. liften waarop het Warenwetbesluit liften van toepassing is.
10.[Dit lid is nog niet in werking getreden.]11.Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op drukapparatuur waarop artikel 12b van het Warenwetbesluit drukapparatuur van toepassing is.
12.Het derde lid is niet van toepassing op:

  • a. hijs- en hefgereedschap waarop artikel 7.20 van toepassing is;
  • b. containers waarop het Warenwetbesluit containers van toepassing is;
  • c. hijskranen waarop de artikelen 6d tot en met 6f van het Warenwetbesluit machines van toepassing zijn;
  • d. transportsteigers waarop het Warenwetbesluit liften van toepassing is;
  • e. drukapparatuur waarop artikel 12c van het Warenwetbesluit drukapparatuur van toepassing is.

13.Het vierde lid is ten aanzien van wijzigingen of reparaties niet van toepassing op drukapparatuur waarop artikel 12c van het Warenwetbesluit drukapparatuur van toepassing is.
4.Het eerste en derde lid zijn niet van toepassing op bouwliften voor personenvervoer waarop het Warenwetbesluit liften van toepassing is.

Artikel 7.4. Deugdelijkheid arbeidsmiddelen en ongewilde gebeurtenissen

1.Een arbeidsmiddel bestaat uit deugdelijk materiaal.
2.Een arbeidsmiddel is van een deugdelijke constructie.
3.Een arbeidsmiddel is zodanig geplaatst, bevestigd of  ingericht en wordt zodanig gebruikt dat het gevaar dat zich een ongewilde  gebeurtenis voordoet zoals verschuiven, omvallen, kantelen, getroffen worden  door het arbeidsmiddel of onderdelen daarvan, oververhitting, brand,  ontploffen, blikseminslag en directe of indirecte aanraking met elektriciteit  zoveel mogelijk is voorkomen.
4. Artikel 3.17 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7.23. Algemeen

1.Indien tijdelijke werkzaamheden op hoogte niet veilig en onder passende ergonomische omstandigheden op een daartoe geschikte werkvloer kunnen worden uitgevoerd, worden de meest geschikte arbeidsmiddelen gekozen om veilige arbeidsomstandigheden te waarborgen en te handhaven. Om dit te bereiken:
a. krijgen collectieve veiligheidsmaatregelen voorrang boven persoonlijke veiligheidsmaatregelen;
b. zijn de afmetingen van de arbeidsmiddelen:

  • 1°. afgestemd op de aard van de te verrichten werkzaamheden;
  • 2°. afgestemd op de voorzienbare belastingen, en
  • 3°. zodanig dat zonder gevaar doorgang mogelijk is;

c. worden de meest geschikte toegangsmiddelen voor de tijdelijke arbeidsplaats op hoogte gekozen afhankelijk van het verkeer, de te overbruggen hoogte en de gebruiksduur;
d. biedt het gekozen toegangsmiddel de mogelijkheid van ontruiming bij dreigend gevaar;
e. levert het overstappen van een toegangsmiddel op platformen, vloeren of loopbruggen en omgekeerd geen extra valrisico’s op.
2.Met inachtneming van het eerste lid wordt het gebruik van ladders en trappen als arbeidsplaatsen op hoogte beperkt tot omstandigheden waarin het gebruik van andere, veiliger arbeidsmiddelen niet gerechtvaardigd is in verband met het geringe risico, en

  • a. vanwege de korte gebruiksduur, of
  • b. de bestaande kenmerken van de locaties die de werkgever niet kan veranderen.

3.Toegangs- en positioneringstechnieken met lijnen worden alleen gebruikt onder omstandigheden waarin uit de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, blijkt dat het werk veilig kan worden uitgevoerd en waarin het gebruik van andere, veiliger arbeidsmiddelen redelijkerwijs niet mogelijk is.
4.In het geval, bedoeld in het derde lid, wordt, rekening houdend met de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, en met de duur van de werkzaamheden en met de ergonomische vereisten, voorzien in een zitje met geschikte toebehoren.
5.Afhankelijk van het te gebruiken arbeidsmiddel worden ter minimalisering van de aan dit arbeidsmiddel verbonden risico’s voor de werknemers, de nodige maatregelen genomen. Zo nodig worden valbeveiligingen aangebracht.
6.De valbeveiligingen zijn van een zodanige configuratie en sterkte dat vallen van hoogte wordt voorkomen of dat een eventuele val wordt gestopt, zodanig dat letsel bij de werknemers zoveel mogelijk wordt voorkomen.
7.De collectieve valbeveiligingen worden alleen onderbroken daar waar zich een toegang tot een ladder of trap bevindt.
8.Wanneer de uitvoering van werkzaamheden vereist dat een collectieve valbeveiliging tijdelijk wordt verwijderd, wordt gezorgd voor doeltreffende, vervangende veiligheidsvoorzieningen.
9.De werkzaamheden, bedoeld in het achtste lid, worden niet uitgevoerd zolang deze vervangende voorzieningen niet zijn getroffen.
10.Na de definitieve of tijdelijke beëindiging van de werkzaamheden, bedoeld in het achtste lid, worden de collectieve valbeveiligingen weer aangebracht.
11.Tijdelijke werkzaamheden op hoogte worden slechts uitgevoerd wanneer de weersomstandigheden de veiligheid en gezondheid van de werknemers niet in gevaar brengen.

Artikel 3.16. Voorkomen valgevaar

1.Bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat is zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht of is het gevaar tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen.
2.Er is in elk geval sprake van valgevaar bij aanwezigheid van risico verhogende omstandigheden, openingen in vloeren, of als het gevaar bestaat om 2,5 meter of meer te vallen.
3.Het eerste lid is niet van toepassing op arbeid onder omstandigheden waarin het gebruik van ladders en trappen is toegestaan als bedoeld in artikel 7.23, tweede lid.
4.Indien de in het eerste lid genoemde voorzieningen niet of slechts ten dele kunnen worden aangebracht of indien het aanbrengen of wegnemen daarvan grotere gevaren meebrengt dan de arbeid ter beveiliging waarvan zij zouden moeten dienen, zijn ter voorkoming van het gevaar voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze aangebracht of worden doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte gebruikt dan wel worden andere technische middelen toegepast, die ten minste een zelfde mate van beveiliging van de in het eerste lid bedoelde arbeid geven. Daarbij hebben maatregelen gericht op collectieve bescherming de voorrang boven maatregelen gericht op individuele bescherming.

Artikel 8.1. Algemene vereisten persoonlijk beschermingsmiddel

1.Een door de werkgever aan de werknemer ter beschikking gesteld persoonlijk  beschermingsmiddel is in overeenstemming met de betreffende bepalingen inzake ontwerp en constructie op het gebied van veiligheid en gezondheid, bedoeld in het Warenwetbesluit persoonlijk e beschermingsmiddelen. De vorige volzin is
slechts van toepassing voor zover bedoeld persoonlijk  beschermingsmiddel onder het toepassingsgebied van genoemd besluit valt.
2.In alle gevallen moet een persoonlijk  beschermingsmiddel:

  • a. geschikt zijn voor de te vermijden gevaren, zonder zelf een vergroot gevaar in te houden;
  • b. beantwoorden aan de bestaande omstandigheden op de arbeidsplaats;
  • c. afgestemd zijn op de ergonomische eisen en de vereisten met betrekking tot de gezondheid van de werknemers;
  • d. na de nodige aanpassingen geschikt zijn voor de drager.

3.Indien verschillende gevaren het tegelijkertijd dragen van meer dan één persoonlijk beschermingsmiddel noodzakelijk maken, zijn deze persoonlijke
beschermingsmiddelen op elkaar afgestemd en blijven zij doelmatig tegen het betreffende gevaar of de betreffende gevaren.
4.De keuze van het persoonlijk  beschermingsmiddel en de wijze waarop dit gebruikt moet worden, met name wat betreft de duur van het dragen, worden
bepaald afhankelijk van de ernst van het gevaar, de frequentie van de blootstelling aan het gevaar en de kenmerken van de arbeidsplaats van iedere
werknemer afzonderlijk alsmede van de doelmatigheid van het persoonlijk  beschermingsmiddel.
5.Een persoonlijk beschermingsmiddel is in beginsel bestemd voor gebruik door één persoon. Indien de omstandigheden vereisen dat een persoonlijk  beschermingsmiddel door meer dan één persoon gebruikt wordt, worden doeltreffende maatregelen genomen, opdat een dergelijk gebruik geen gezondheids- of hygiëneproblemen oplevert voor de onderscheiden gebruikers.
6.Adequate gegevens over ieder persoonlijk  beschermingsmiddel, nodig voor de toepassing van het eerste, tweede, derde en vierde lid, zijn in het bedrijf of de
inrichting beschikbaar en worden zonodig doorgegeven.
7.Persoonlijk e beschermingsmiddelen  worden slechts voor de beoogde doeleinden gebruikt.
8.Persoonlijk e beschermingsmiddelen  worden overeenkomstig de gebruiksaanwijzing gebruikt.

Artikel 8.2. Keuze persoonlijk beschermingsmiddel

Alvorens een persoonlijk beschermingsmiddel te kiezen maakt de werkgever, in het kader van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, een beoordeling van de uitrusting die hij voornemens is ter beschikking te stellen, teneinde na te gaan in hoeverre deze voldoet aan de in artikel 8.1, eerste,
tweede en derde lid gestelde voorwaarden. Deze beoordeling omvat:

  • a. een risico-inventarisatie en -evaluatie van de gevaren die niet met andere middelen vermeden kunnen worden;
  • b. een omschrijving van de kenmerken die de persoonlijke beschermingsmiddelen  moeten bezitten om de onder a vermelde gevaren te kunnen ondervangen, rekening houdend met eventuele gevaarsbronnen die de persoonlijk e beschermingsmiddelen  zelf kunnen vormen;
  • c. een risico-inventarisatie en -evaluatie van de kenmerken van de betreffende persoonlijk e beschermingsmiddelen  die beschikbaar zijn, vergeleken met de onder b bedoelde kenmerken.

Artikel 8.3. Beschikbaarheid en gebruik persoonlijke beschermingsmiddelen

1.Indien gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van een werknemer op de arbeidsplaats aanwezig is of kan ontstaan, zijn voor de werknemers die aan dat gevaar blootstaan of kunnen blootstaan, persoonlijke beschermingsmiddelen  in voldoende aantal beschikbaar.
2.In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, wordt ervoor gezorgd dat de werknemers de persoonlijk e beschermingsmiddelen  gebruiken.
3.Persoonlijk e beschermingsmiddelen  worden onderhouden, gerepareerd en zindelijk gehouden.
4.Ten behoeve van het goed functioneren van persoonlijke beschermingsmiddelen vinden de noodzakelijke vervangingen daarvan plaats.

Artikel 7.2. Arbeidsmiddelen met een CE-markering

1.Een door de werkgever aan de werknemer ter beschikking gesteld arbeidsmiddel voldoet aan de op dat arbeidsmiddel van toepassing zijnde Warenwetbesluiten.
2.Een arbeidsmiddel wordt vermoed te voldoen aan de artikelen 7.4, eerste en tweede lid, 7.7, 7.10, 7.13, 7.14, 7.15, 7.16, 7.17a, 7.17b, met uitzondering van het vierde lid, en 7.18b, eerste lid, onder a, indien het, overeenkomstig de daarop van toepassing zijnde Warenwetbesluiten, is voorzien van een CE-markering, vergezeld van een EG-verklaring van overeenstemming, en het arbeidsmiddel overeenkomstig de daarbij behorende gebruiksvoorschriften wordt gebruikt.
3.Indien een arbeidsmiddel slechts voor een of meer onderdelen is voorzien van een CE-markering, vergezeld van een EG-verklaring van overeenstemming, wordt slechts ten aanzien van dat onderdeel respectievelijk die onderdelen vermoed dat het arbeidsmiddel voldoet aan de in het tweede lid genoemde artikelen.